Onderbouw

Groep 1/2 A: Emma (ma t/m vr)

Groep 1/2 B: Diana (ma en di) en Charlotte (woe t/m vrij)

Groep 1/2 C: Mirjam (ma, di en vrij) en Maaike(woe en do)

Ondersteuning: Astrid

De onderbouw

In de onderbouwbouw zitten de groepen 0, 1 en 2 samen in een groep (de leeftijd van de kinderen ligt tussen de 4 en 6 jaar). Deze indeling van de groepen zorgt ervoor dat de positie die het kind in de groep inneemt varieert. Elk kind heeft ieder jaar een andere positie binnen de groep; een keer de jongste, de middelste en de oudste. De kinderen leren jongere kinderen te helpen en kinderen leren ook hulp te aanvaarden. Voor de oudere kinderen betekent het een herhaling van de leerstof vanuit een ander perspectief. De zelfstandigheid en sociaal gedrag worden op deze wijze bevorderd.

Maria Montessori noemt de kinderen in deze groepen: ‘de ontdekkers’.

De periode in de onderbouw is de fase waarin kinderen bewust indrukken opdoen. Ze zijn gevoelig voor zintuiglijke ervaringen, waarnemingen in de omgeving, het leren van woorden en oefeningen uit het dagelijkse leven. Het kind wil dan vooral zelf handelen (zelf doen!) en heeft gerichte aandacht voor het nauwkeurige verloop van allerlei handelingen. Het herhaalt met plezier vele malen de aangeleerde handelingen vanuit een innerlijke behoefte deze te oefenen.

In de onderbouw staan elk schooljaar, naast jaarlijks de 4 seizoenen, 4 wisselende kosmische thema’s centraal. Bijvoorbeeld: gezondheid, gemeentelijke diensten en water. Gedurende het thema is er in de klas een aandachtstafel met materialen en werkjes over het thema.

De onderbouwgroepen hebben elke dag één of meer groepslessen. Dit kan met de hele groep, of met een deel van de groep zijn. Denk hierbij o.a. aan: muziek, materiaallesjes, ontwikkelingslesjes, taalactiviteiten, rekenactiviteiten, bewegings- en spellessen in de speelzaal en lessen in het kader van de sociaal emotionele ontwikkeling. Daar waar mogelijk, sluiten deze activiteiten aan bij het kosmische thema van die periode. Er wordt ook dagelijks buiten gespeeld.

Leerlingen krijgen verder in tweetallen of individueel (materiaal)lessen uit de taal- zintuigelijke- of rekenkast, of gaan bijvoorbeeld aan het werk in de bouwhoek, huishoek of aan de knutseltafel. Om op deze manier te kunnen werken is een goed voorbereide omgeving erg belangrijk. De omgeving moet het kind prikkelen tot leren, waardoor ze hun aangeboren nieuwsgierigheid behouden. Hoe meer de omgeving wordt aangepast aan de behoefte van het kind, des te meer een kind zal leren en daarbij zijn eigen weg door de leerstof kan bewandelen. Het materiaal staat hiervoor goed zichtbaar en overzichtelijk in de lokalen opgesteld. De kinderen kunnen het materiaal zelf pakken en opruimen. Van de meeste materialen zijn maar beperkte hoeveelheden aanwezig. Leerlingen ontdekken soms dat het materiaal waarmee zij aan de slag willen ‘bezet’ is. Zo leren zij materialen delen of samen gebruiken. De leerlingen leren ook dat ze soms even moeten wachten of een andere keus moeten maken. Ook dat is sociaal leren.

De leerkracht draagt er zorg voor dat in de groep een sfeer heerst waarbinnen ieder kind zelfstandig of samen met een ander kan werken. De leeromgeving moet rustig zijn, vandaar dat de kinderen leren elkaar niet te storen tijdens het werk.

In principe bepalen de leerlingen zelf wanneer en hoe lang ze met bepaalde werkjes bezig willen zijn. De leerkracht helpt de leerlingen de aandacht goed te verdelen over de verschillende vak- en vormingsgebieden en om keuzes te maken die passen bij de ontwikkeling en de mogelijkheden van de leerling. De leerkracht observeert, stimuleert, begeleidt, stuurt aan en biedt didactische hulp.

Door op deze manier te werken stellen we elk kind in staat zich te ontwikkelen naar eigen aanleg en in eigen tempo.

Ieder kind leert het zelf te doen
Ieder kind leert leren voor het leven
Wat je aandacht geeft groeit
De ruimte om eigen keuzes te maken
Ieder kind bereikt zijn eigen top